Leeswijzer
Bij de nationale belangen, waarbij sprake is van de hiervoor genoemde ‘verplichte plannen’, staat in deze Toelichting aangegeven wat de strategisch relevante delen zijn, die in de NOVI zijn opgenomen. Deze zijn dan opgenomen onder de kop Strategisch relevante delen van beleid, dat opgaat in de NOVI.
Daarnaast is er beleid, dat niet opgaat in de NOVI, maar dat inhoudelijk wel verband houdt met de nationale belangen die in de NOVI aan bod komen. Immers, die nationale belangen zijn vaak gestoeld op breder rijksbeleid. Waar nodig wordt dit beleid, en in sommige gevallen ook programma’s, wet- en regelgeving en verdragsinformatie ter informatie genoemd. Deze informatie is opgenomen onder het kopje Gekoppeld huidig beleid.
Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur
Strategisch relevante delen van beleid dat opgaat in de NOVI
- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR): De beleidsmatige onderbouwing uit de SVIR van de relevante artikelen uit het Bkl/Barro (zie tabel 'Relatie NOVI met SVIR').
- Algemene beginselen voor de aanleg van hoogspanningsinfrastructuur uit het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII)[1] zijn verwoord onder Hoogspanningsverbindingen. Daarmee vervalt het SEVIII.
- De Structuurvisie Waddenzee (vm. PKB Waddenzee)[2] vervalt met inwerkingtreding van de Omgevingswet. De hoofddoelstelling voor de Waddenzee is opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en wordt verankerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving[3] en in het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 en Beheerplan voor de Rijkswateren. Om gezamenlijk invulling te geven aan de bescherming en ontwikkeling van het Waddengebied werken Rijk en de regionale overheden aan de Gebiedsagenda voor het Waddengebied.
- De Structuurvisie Natuurbescherming Randstad 380 kV[4] is vervallen.
Gekoppeld huidig beleid
Voor dit nationaal belang zijn onderstaande beleidsnota’s en beleidsprogramma’s relevant:
- Structuurvisie Ondergrond (STRONG)[5]
- Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (SB)[6]
- Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee[7]
- Beleidsnota Noordzee 2016-2021[8]
- Structuurvisie Windenergie op Land (SvWOL)[9].
- Klimaatakkoord[10]
- Regionale Energiestrategieën (RES’en)[11]
- Het in ontwikkeling zijnde Programma Energiehoofdstructuur kan gezien worden als opvolger van de Structuurvisie Buisleidingen, het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening en de Structuurvisie Wind op Land.
Wind op zee
- Er is ruimte aangewezen voor windenergie op zee. Tot 2030 wordt een deel van de windenergiegebieden benut voor 11,5 GW windenergie op zee in 2030 (zie kaart ‘Energie-infrastructuur en grootschalige opwekking van energie’), goed voor 49 TWh hernieuwbare elektriciteit. Windparken mogen alleen gebouwd worden in aangewezen windenergiegebieden. Benutting van windenergiegebieden moet conform de kaders uit het ontwikkelkader windenergie op zee en uit de kavelbesluiten[12].
Hernieuwbare energie op land
- In het Klimaatakkoord is afgesproken dat decentrale overheden via Regionale Energie Strategieën (RES’en) aan de lat staan om samen met partijen gebieden voor grootschalige elektriciteitsopwekking aan te wijzen. De RES’en dienen voor 35 TWh hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land te voorzien in 2030. In de Regionale Energiestrategieën (RES’en) zullen de volgende vier ruimtelijke principes in de regionale afweging worden meegenomen (Klimaatakkoord):
- Streef naar zuinig en (zoveel mogelijk) meervoudig ruimtegebruik;
- Breng vraag naar en aanbod van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zoveel mogelijk dicht bij elkaar;
- Combineer opgaven en ga als dat nodig is over tot uitruilen en herbestemmen;
- Sluit zo goed mogelijk aan bij gebiedsspecifieke ruimtelijke kwaliteit.
Bij de keuze voor de locatie voor duurzame opwekking worden tevens de beschikbaarheid, bouwtijd en kosten van netcapaciteit meegewogen (Klimaatakkoord);
- De Structuurvisie Wind op Land[13] (SvWOL) uit 2014 had de doelstelling om zodanige voorwaarden te scheppen dat in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6000 megawatt (MW) aan windturbines operationeel is.
Met provincies zijn er prestatieafspraken gemaakt over het behalen van de doelstelling van 6000 MW wind op land in 2020. Daarvoor zijn grootschalige windparken en ook kleinere windparken nodig. In zoverre de doelstelling niet tijdig wordt gerealiseerd, zal het restant van de opgave verdubbeld worden en meelopen in de Regionale Energiestrategieën (RES’en). Deze verdubbeling zal dan gerealiseerd worden in de periode 2021-2023. De verdubbeling boven de 6000 MW kan bestaan uit de opwekking van windenergie op land, maar mag ook deels met andere vormen van hernieuwbare energie gerealiseerd worden, mits deze additioneel zijn aan het beeld van de Nationale Energieverkenning.
In de SvWOL zijn 11 gebieden aangewezen waarbinnen grootschalige windparken ≥ 100 MW (zie kaart ‘Energie-infrastructuur en grootschalige opwekking van energie’) zijn of (kunnen) worden gerealiseerd onder de Rijkscoördinatieregeling. In goed overleg met decentrale overheden en in aansluiting op de RES’en kan er voor worden gekozen om de RCR-regeling in te zetten voor de coördinatie van de vergunningverlening van nieuwe windparken, mits aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Indien die windprojecten binnen die gebieden van de SvWOL vallen, dan zal het Rijk ook de inhoud en principes van de SvWOL daarbij betrekken. Het Programma Energiehoofdstructuur zal de SvWOL opvolgen.
Hoogspanningsverbindingen
- De hoogspanningsverbindingen van 110 kV en hoger zijn onderdeel van het landelijke hoogspanningsnet en daarmee van nationaal belang. De minister van Economische Zaken en Klimaat is bevoegd gezag voor de uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet met een spanningsniveau van 220 kV en hoger, van het net deel uitmakende landsoverschrijdende netten en de netten op zee;
- Nieuwe hoogspanningsverbindingen in het landelijke transportnetwerk met een spanning van 220 kV en meer worden in beginsel bovengronds aangelegd. Verzwaring van bestaande verbindingen heeft de voorkeur boven realisering op een nieuw tracé. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan – voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is – in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen. Onderzoek en ontwikkeling van de ondergrondse aanleg van hoogspanningsleidingen wordt actief bevorderd. Zodra het vanuit leveringszekerheid en meerkosten verantwoord is, zullen nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer ondergronds worden aangelegd, daar waar de maatschappelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg evident is[14];
- Voor de netten op zee, die windparken op zee verbinden met het landelijk hoogspanningsnet geldt dat, deze zowel op zee als op land, ondergronds zullen worden aangelegd. Het net op zee maakt geen integraal onderdeel uit van het landelijk hoogspanningsnet omdat deze netten functioneel van elkaar verschillen;
- Om geheel nieuwe doorsnijdingen van het landschap zoveel mogelijk te voorkomen, gelden bij aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger achtereenvolgens de volgende uitgangspunten:
- Nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer worden waar mogelijk en zinvol met bestaande hoogspanningsverbindingen op één mast gecombineerd;
- Nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer worden waar mogelijk en zinvol met bovenregionale infrastructuur of met bestaande hoogspanningsverbindingen gebundeld;
- Bij de vaststelling van nieuwe tracés van bovengrondse hoogspanningsverbindingen of wijziging in bestaande hoogspanningsverbindingen wordt steeds het vigerende voorzorgbeleid voor gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden in acht genomen.[16]
Mijnbouw
- Ook op lange termijn zijn conventionele energiebronnen noodzakelijk voor een betrouwbare energievoorziening in Nederland, via CO2afvang kan dit ook emissievrij. Het Kabinet geeft daarbij de voorkeur aan winning op eigen land uit kleine velden versus import. In zoverre het nuttig en noodzakelijk is voor de energievoorziening, en zo lang het veilig en verantwoord is, is winning uit kleine velden zowel op land als op zee van nationaal belang. Als overheden hebben we een gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit belang veilig te stellen en hier ruimte voor te bieden;
- De gaswinning in het Waddengebied is onderdeel van het beleid gericht op winning uit kleine velden. Onder de Waddenzee liggen meerdere kleine gasvelden. Daartoe behoren de gasvelden die worden gewonnen vanaf de locaties Ameland en Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen. Nieuwe boringen naar gas in de Waddenzee zijn niet toegestaan. Wel mag schuin worden geboord vanaf locaties achter de dijk op het vasteland. Deze gaswinning vindt plaats via het ‘hand aan de kraan’ principe[17];
- Voor de gaswinning uit het Groningenveld heeft het Kabinet geoordeeld dat dit niet veilig kan en dat deze gaswinning dus op zo kort mogelijke termijn wordt beëindigd. De kleine velden op land en zee bieden gedurende een fase van gestage afbouw nog wel voldoende perspectief;
- De opsporing en winning van schaliegas in Nederland wordt uitgesloten (Nationaal Waterplan[18], Regeerakkoord 2017-2021[19], Structuurvisie Ondergrond[20]);
- De provincies zorgen dat gebieden met goede potenties voor geothermie, winning van aardgas uit kleine velden en CO2-opslag, zoveel mogelijk buiten de begrenzing van Aanvullende Strategische Voorraden voor drinkwatervoorziening liggen[21];
- Er wordt op de Noordzee prioriteit gegeven aan activiteiten die van nationaal belang zijn voor Nederland, waaronder CO2-opslag: voldoende ruimte voor opslag van CO2 in lege olie- en gasvelden of in ondergrondse waterhoudende bodemlagen. Gedurende de looptijd van het Klimaatakkoord zal de CO2 afkomstig van CCS-projecten enkel onder zee ondergronds worden opgeslagen (conform Nationaal Waterplan).
Overige thema’s
- Eilanden ten behoeve van de energievoorziening, opslag, conversie en interconnectie met andere landen kunnen door het Rijk overwogen worden. (Klimaatakkoord);
- In het Barro/Bkl zijn drie locaties aangewezen waar ruimte beschikbaar dient te blijven voor de mogelijke vestiging van kerncentrales en er zijn locaties aangewezen waar elektriciteitsproductie-eenheden met een vermogen van tenminste 500 MW gevestigd zijn en kunnen worden;
- Rijkscoördinatieregeling voor grote energie-infrastructuur projecten.[22]
Toelichting sluiten