Bijlage I: Nadere toelichting op de nationale programma's
Inleiding
In hoofdstuk 1 van deze Uitvoeringsagenda worden bij de vier prioriteiten verschillende programma’s genoemd. In deze bijlage lichten we de belangrijkste programma’s toe, toegespitst op de beleidskeuzes die gelden binnen de prioriteiten. Eén van de kenmerken van de programma’s is dat zij zowel in reikwijdte als instrumentarium een integrale benadering kiezen. Een ander kenmerk is dat de afwegingsprincipes van de NOVI op een toegesneden wijze worden toegepast. Bovendien geldt dat alle programma’s bijdragen aan tenminste twee nationale belangen, te weten:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
Alle Rijksuitvoeringsorganisaties (RWS, RVO, RVB, RCE, ProRail en SBB) vervullen naast hun primaire taken, binnen veel van de nationale programma’s die zijn opgenomen in de NOVI, óók een faciliterende rol, opdat beleidsdoelen tot uitvoering worden gebracht. Dergelijke ‘meekoppelkansen’ vormen onderdeel van het gebiedsgericht werken en creëren maatschappelijk meerwaarde.
Nadere toelichting programma's
Deltaprogramma
Doel en korte omschrijving programma
Het Deltaprogramma is een nationaal programma. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen werken hierin samen aan de bescherming van Nederland tegen hoogwater, het zorgen voor voldoende zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Dit vindt plaats onder regie van de Deltacommissaris en met inbreng van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en bedrijven. Nu en voor komende generaties. Het Deltaprogramma omvat drie Deltaplannen met de programmering van de benodigde maatregelen, voorzieningen en onderzoeken voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie.
Scope
De scope van het Deltaprogramma betreft de opgaven voor de bescherming van Nederland tegen hoogwater, het zorgen voor voldoende zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland. De programmering van de maatregelen in de Deltaplannen gaat over de komende zes jaar met een doorkijk naar de daaropvolgende twaalf jaar. De opgaven van het Deltaprogramma kunnen niet alleen worden opgelost in het watersysteem maar vergen ook ingrepen en aanpassingen in de ruimtelijke inrichting van Nederland. De uitvoering van het Deltaprogramma is derhalve ook een ruimtelijke opgave. De maatregelen van het Deltaprogramma worden daarom samenhangend en integraal uitgevoerd.
Dit betekent dat bij de uitvoering van maatregelen voor het Deltaprogramma zoveel mogelijk andere relevante onderwerpen worden meegenomen, zoals natuur, economie en ruimtelijke kwaliteit. Anderzijds stellen de opgaven van het Deltaprogramma eisen of randvoorwaarden aan de ruimtelijke inrichting van Nederland, zoals:
- Voldoende ruimte reserveren voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen;
- Het bij ruimtelijke ontwikkeling zoveel als mogelijk voorkomen van schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer;
- Mogelijk ander grondgebruik in de landbouw gezien kans op meer droogte en verzilting;
- En serieuze aandacht voor het blijven beperken van overstromingsrisico’s bij locatiekeuzes voor woningbouw en andere fysieke investeringen in laaggelegen Nederland.
Proces
Sinds 2010 verschijnt er jaarlijks op voorstel van de Deltacommissaris op Prinsjesdag een Deltaprogramma. Hierin wordt de voortgang van de uitwerking en uitvoering van de deltabeslissingen, regionale voorkeursstrategieën en deltaplannen beschreven. Ook is hierin de programmering van de maatregelen, voorzieningen en onderzoeken voor de komende jaren opgenomen. De deltabeslissingen en regionale voorkeursstrategieën worden iedere zes jaar herijkt, zodat de koers van het Deltaprogramma waar nodig tijdig kan worden bijgesteld om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening en de ruimtelijke inrichting in Nederland ook op de lange termijn duurzaam en robuust te houden en de (grotere) extremen van het klimaat te kunnen opvangen. De eerste zesjaarlijkse herijking wordt opgenomen in het Deltaprogramma 2021. Het rijksbeleid dat voortkomt uit de herijkte deltabeslissingen en regionale voorkeursstrategieën wordt verankerd in het Nationaal Water Programma 2022–2027.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en bedrijfsleven.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Doel en korte omschrijving programma
De minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelt het Nationaal Water Programma (NWP) voor de periode 2022–2027 op. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor deze periode en geeft een doorkijk naar 2050. Het NWP bevat:
- Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
- Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen.
Scope
Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). De Stroomgebiedbeheerplannen en Overstromingsrisicobeheerplannen voor de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems en het Programma Noordzee (inclusief het programma Kaderrichtlijn Mariene Strategie) zijn een bijlage bij het NWP. In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd.
In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s.
Proces
De voorbereiding van dit NWP vindt plaats onder het wettelijk regime van de Waterwet. Het overgangsrecht bij de Omgevingswet voorziet er in dat het NWP 2022-2027 uiteenvalt in een aantal verplichte programma’s onder de Omgevingswet.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 6. Mobiliteitssysteem (scheepvaart)
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, UvW, IPO, VNG, vertegenwoordiger Deltaprogramma.
Programma Noordzee 2022-2027
Doel en korte omschrijving programma
De Noordzee is één van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld en het wordt er nog drukker. Het is een waardevol en kwetsbaar ecosysteem en een bron van voedsel voor mens en dier. De Noordzee heeft daarnaast grote economische betekenis. Er liggen drukbevaren scheepvaartroutes. Er is recreatief gebruik. De marine en luchtmacht oefenen er. Op de Noordzee wordt olie, gas, zand en windenergie gewonnen. Daarnaast is de Noordzee belangrijk voor de leefbaarheid van kustgebieden en visserijregio’s. Het gebruik moet passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. De opgave is een gezonde Noordzee met een duurzaam gebruik te waarborgen, waarbinnen plek is voor beschermde natuurwaarden, een duurzame visserij en voldoende ruimte voor windparken op zee, zeescheepvaart en andere gebruikers. In het Programma Noordzee 2022-2027 wordt door het Rijk in samenwerking met medeoverheden en betrokken partijen uitwerking gegeven aan:
- Plaatsing van windparken op de Noordzee;
- Ombuiging van achteruitgang van het Noordzee-ecosysteem naar herstel;
- Relatie windenergie met de ruimtelijk economische ontwikkeling van de aangrenzende landsdelen en de ruimtelijk invloed op land;
- Maritieme archeologie;
- Visserij.
Scope
Het Programma Noordzee is de Nederlandse invulling van het Klimaatakkoord van Parijs en de afspraken zoals opgenomen in het Nederlandse Klimaatakkoord, en internationale kaders voor een gezonde zee zoals de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en OSPAR-Verdrag[1]. Het Programma Noordzee is een ruimtelijk plan conform de vereisten van de Europese richtlijn Maritieme Ruimtelijke Planning (Richtlijn 2014/89/EU) en bevat het programma van maatregelen voor het bereiken van de goede milieutoestand volgens de KRM.
Proces
De planperiode van de beleidsnota Noordzee 2016-2021 en van de Mariene Strategie deel 3 (Programma van Maatregelen) lopen in 2021 af. Het Nationaal Water Programma 2020-2027 (NWP), en als onderdeel daarvan het Programma Noordzee, wordt nog voorbereid onder het wettelijke regime van de Waterwet. Het overgangsrecht bij de Omgevingswet voorziet er in dat het NWP 2022-2027 uiteenvalt in een aantal verplichte programma’s, waaronder het programma van maatregelen mariene strategie en het maritiem ruimtelijke plan.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 6. Mobiliteitssysteem (scheepvaart)
- 9. Nationale veiligheid en militaire activiteiten
- 11. Energievoorziening
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
- 21. Visserij
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, kustprovincies, kustgemeenten, alle belanghebbenden (natuur- en milieuorganisaties, visserij, scheepvaart, havens, energiesectoren, recreatiesectoren, zandwinning, en dergelijke) en kennisinstituten.
Vervolg
Recentelijk is gestart met het proces naar het Programma Noordzee 2022-2027. Het Programma Noordzee biedt inzicht en duidelijkheid aan alle belanghebbenden op de Noordzee, en wordt zowel met participatie van hen als via consultatie van het bredere publiek opgesteld. Inmiddels is een Noordzeeakkoord onder leiding van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) tot stand gekomen en op 19 juni 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd. De inhoud van dit Akkoord zal een basis vormen voor het nieuwe Programma Noordzee.
Programma Energiehoofdstructuur
Doel en korte omschrijving programma
Het Programma Energiehoofdstructuur (in de ontwerp-NOVI wordt nog verwezen naar het Nationaal Programma Energiesysteem) is gericht op de ruimtelijke planning van het energiesysteem op nationale schaal. Dit programma geeft invulling aan de moties Van der Lee[2] en Dik-Faber c.s.[3] waarin de regering verzocht is een nationaal plan op te stellen voor de nationale energie-infrastructuur. De ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is.
Scope
Het programma richt zich primair op de nationale structuren, kijkt naar de gehele keten (van opwek tot verbruik) en betrekt alle onderdelen ((energetische) stoffen, elektriciteit en warmte) van het energiesysteem voor zover die om nationale ruimtelijke planning vragen. Het programma beperkt zich tot ruimtelijk beleid op land en de grote wateren. Het gaat dus over het gehele Nederlandse grondoppervlak, uitgezonderd de Noordzee. Het programma heeft een tijdshorizon van 2030-2050.
Proces
Het programma is een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie en het Klimaatakkoord. Vaststelling van dit programma wordt voorzien in 2022. In verschillende trajecten op verschillende schaalniveaus worden keuzes in de ontwikkeling van het energiesysteem gemaakt. Het resultaat is daarom niet alleen een programma als een ‘product’ in de juridische zin van de Omgevingswet, maar ook een ‘programma’ met een aanpak van opgaven en onderlinge samenwerking. Gezien de tijdshorizon van 2030 en 2050 is het noodzakelijk om cyclisch en adaptief samen te werken met overheden, netbeheerders en marktpartijen, anticiperend op nieuwe ontwikkelingen. Ook nadat de eerste versie van het programma is opgeleverd.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 10. Klimaatverandering
- 11. Energievoorziening
- 12. (Buis)leidingen
- 16. Vestigingsklimaat
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van EZK
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden, marktpartijen/ netbeheerders, maatschappelijke partijen.
Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL)
Doel en korte omschrijving programma
Het is de ambitie van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur om ervoor te zorgen dat de laadinfrastructuur geen drempel vormt bij de uitrol van elektrisch vervoer.
Scope
In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) zijn activiteiten opgenomen die zullen zorg dragen voor:
- Een voldoende dekkende laadinfrastructuur;
- Een verkorting van de doorlooptijden en een strategische plaatsing van laadinfrastructuur alvorens de vraag ontstaat;
- Toegankelijke informatie zoals de locatie en beschikbaarheid van de laadpunten en de laadtarieven;
- Toekomstbestendige laadinfrastructuur gericht op smart charging om capaciteitsbelasting van het elektriciteitsnet zoveel mogelijk te voorkomen.
Dit alles is noodzakelijk om te zorgen dat het voor de consument aantrekkelijk is om nu én in de toekomst elektrisch te rijden en daarbij overal in Nederland op een eenvoudige en eenduidige manier gebruik te maken van de laadinfrastructuur.
Veel van de te maken keuzes voor de toekomstige laadinfrastructuur in stedelijke gebieden en langs infrastructuur beïnvloeden de fysieke leefomgeving. Daarom worden ook bij deze keuzes de afwegingsprincipes betrokken en weegt ook hier bij keuzes de invloed op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, het landschap en de robuustheid van het water- en bodemsysteem.
Proces
Iedere Nederlandse gemeente stelt eind 2020 een integrale visie op laadinfrastructuur vast.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 6. Mobiliteitssysteem
- 10. Klimaatverandering
- 11. Energievoorziening
- 16. Vestigingsklimaat
Verantwoordelijk departementen
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Formule E-Team, VNG, IPO, de netbeheerders (uitvoering door ElaadNL) en het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL).
Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES)
Doel en korte omschrijving programma
Conform het Klimaatakkoord zijn decentrale overheden verantwoordelijk om via de Regionale Energie Strategieën (RES’en) een aantal afspraken uit het Klimaatakkoord uit te werken en beleidsmatig vast te leggen. In het bijzonder gaat het hier om keuzes voor grootschalige elektriciteitsopwekking op land richting 2030. In 30 RES’en werken decentrale overheden samen met maatschappelijke partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en bewoners toe naar regionaal gedragen keuzes.
Om de regio’s te ondersteunen bij het RES-proces hebben het Rijk (BZK en EZK) en de medeoverheden (IPO, VNG, UvW) een Nationaal Programma Regionale EnergieStrategie (NP RES) opgezet. Het Rijk ziet zichzelf als partner van de medeoverheden in het RES-proces.
In de NOVI zijn richtingen meegegeven aan de RES’en. Het gaat om de voorkeur voor grootschalige clustering, voorkeur voor inpassing van zon-PV en uitspraken over energiebesparing, warmtenetten en ander gebruik van gasleidingen. Ook zijn de inrichtingsprincipes benoemd. In het verlengde hiervan zal er bij duurzame energieprojecten ook aandacht zijn voor natuurinclusief ontwerp en beheer. Binnen het NP RES zijn afspraken gemaakt om hier praktisch invulling aan te geven, door ze bijvoorbeeld op te nemen in de handreiking RES. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen monitoren met hulp van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op welke wijze dit is toegepast en wat de regionale en nationale effecten zijn op landschap, natuur- en landbouwgronden. Binnen het NP RES volgt een kwalitatieve waardering van de concept-RES’en.
Scope
De RES’en geven invulling aan de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord voor de opgaven Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. De focus ligt in de RES’en op:
- De afspraak dat er voor hernieuwbare elektriciteit 35 TWh grootschalige opwekking op land (>15kW) in 2030 moet zijn gerealiseerd;
- De regionale warmtetransitie in de gebouwde omgeving;
- De daartoe benodigde opslag- en energie-infrastructuur.
Het staat de regio’s vrij ook de opgaven rond landbouw en landgebruik, industrie en mobiliteit mee te nemen. Het gaat immers om een integrale transitieopgave.
Proces
De 30 RES-regio’s leveren 1 oktober 2020 een concept-RES op. Daarna gaat het PBL voor elektriciteit na of de ingediende RES’en samen aan de klimaatdoelstellingen voldoen. Het PBL beziet dit kwantitatieve bod in relatie tot maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak, ruimtelijke inpassing en systeemefficiency. Voor de ruimtelijke inpassing wordt gekeken naar hoe in de RES’en is omgegaan met de afwegingsprincipes uit de ontwerp- NOVI. Ook gaat het PBL in op bovenregionale effecten van keuzes op bijvoorbeeld landschap, natuur, landbouwgronden en de energiehoofdinfrastructuur. Deze analyse is uiterlijk 1 februari 2021 gereed. Samen met het advies van het NP RES vormt deze de appreciatie. Het NP RES organiseert op basis hiervan enkele bijeenkomsten met RES-coördinatoren en doet aanbevelingen. Deze worden door de RES’en betrokken bij de uitwerking naar een RES 1.0. De oplevering van de RES’en 1.0 wordt voorzien op 1 juli 2021. Daarna vindt een 2-jaarlijkse update van de RES’en plaats. De RES moet door gemeenten, provincies en waterschappen worden verankerd in instrumenten van de Omgevingswet.
Het NP RES is een interbestuurlijk programma (EZK, BZK, VNG, IPO, UvW) dat het regionale RES-proces ondersteunt. Netbeheerders en diverse marktpartijen en maatschappelijke organisaties zijn via een Programmaraad betrokken bij de RES’en. Doelbereik van de RES’en wordt bezien in relatie tot afspraken die gemaakt zijn in het Klimaatakkoord en de gremia die hierbij horen.
Binnen het NP RES stemmen Rijk en medeoverheden (vanuit ieders eigen rollen en verantwoordelijkheden) de keuzes over de ruimtelijke planning van het energiesysteem met elkaar af zodat een goede wisselwerking ontstaat tussen nationaal en regionaal niveau. Zo wordt ook met het Programma Energiehoofdstructuur aangesloten bij de maatschappelijke processen die met de RES’en in gang zijn gezet en de gedragen locatiekeuzes die daarin worden gemaakt.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 10. Klimaatverandering
- 11. Energievoorziening
- 16. Vestigingsklimaat
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van EZK, bezien vanuit het Klimaatakkoord
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden, marktpartijen, netbeheerders, maatschappelijke organisaties.
Nationaal Milieuprogramma (NMP)
Doel en korte omschrijving programma
Het in de NOVI aangekondigde Nationaal Milieuprogramma (NMP) is een uitwerking en concretisering van de visie zoals neergelegd in het Nationaal Milieubeleidskader (NMK). Het programma richt zich op het nationale milieubeleid, dus op een schone, veilige en gezonde leefomgeving en duurzaamheid. Dit is mede van belang voor het borgen van voldoende ontwikkelruimte voor de Nederlandse economie.
Scope
De NOVI geeft aan dat voor verschillende beleidsonderwerpen de keuzes en opgaven nader worden uitgewerkt in visie- en uitvoeringstrajecten. Met het Nationaal Milieubeleidskader (NMK), dat in samenhang met de NOVI is verschenen, is het richtinggevend kader geschetst voor de toekomstige milieubeleidsontwikkeling. In 2021/2022 zal daaraan in het Nationaal Milieuprogramma (NMP) nadere invulling worden gegeven in de vorm van initiatieven en concrete beleidsacties. De hoofdlijn is dat ten opzichte van de afgelopen jaren meer aandacht moet komen voor het voorkómen van milieuverliezen of milieuschade, wil Nederland zich kunnen blijven ontwikkelen.
Proces
Het NMK wordt een interdepartementaal programma onder de Omgevingswet (invoering 2022). Het proces wordt de komende periode nader samen met alle betrokkenen vormgeven. In ieder geval zal ook een internetconsultatie onderdeel zijn van het proces.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie; en
- 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid zoetwater.
Verantwoordelijk departementen
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden, kennisinstellingen, marktpartijen, maatschappelijke partijen.
Nationaal Programma voor Industriële Clusters (PICLS)
Doel en korte omschrijving programma
In het Nationaal Programma voor Industriële Clusters (PICLS) werkt het Rijk een programma en een agenda/roadmap uit voor de clusterplannen van de zes verschillende clusters.[4] Deze uitwerking omvat drie schaalniveaus: nationaal, regionaal en internationaal. In het programma, de agenda en de plannen worden de waardeketens van de clusters uitgewerkt en doorvertaald naar maatregelen en projecten voor deze clusters. Hierbij gaat het onder meer over infrastructuur voor de clusters, zoals de energie-infrastructuur. Deze wordt in samenwerking met het Programma Energiehoofdstructuur uitgewerkt. Verder worden ook de fysieke en milieuruimte per cluster uitgewerkt. Het programma heeft als ijkmomenten 2025 en 2030-2050.
Scope
Het programma richt zich op drie schaalniveaus: nationaal, regionaal en internationaal. In het programma zitten de onderdelen waar het Rijk primair aan zet is dan wel richting wordt gegeven aan regionale overheden, bedrijven en maatschappelijke partijen. Ook in dit programma worden keuzes gebaseerd op een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een internationale context, waarbij goede kwaliteit van de leefomgeving wordt geborgd.
Proces
Het programma is een uitwerking van de NOVI en het Klimaatakkoord. Het programma wordt in nauwe samenwerking met andere relevante programma’s en trajecten ontwikkeld, in het bijzonder de Koplopersaanpak van de Industrie, het Programma Energiehoofdstructuur, en het programma voor Marktontwikkeling van Energie.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 7. Hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
- 11. Energievoorziening
- 12. (Buis)leidingen
- 13. Circulaire economie
- 16. Vestigingsklimaat
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van EZK
Betrokkenen
Overige departementen, bedrijven, medeoverheden, maatschappelijke partijen.
Ruimtelijke Strategie Datacenters
Doel en korte omschrijving programma
Nederland wil digitaal koploper en de digitale toegangspoort worden van Europa. Daartoe heeft het Rijk samen met andere partijen een strategie ontwikkeld voor vestiging van (voldoende) datacenters (als onderdeel van de digitale infrastructuur) in Nederland. Nader wordt bezien hoe de groei van datacenters er met het oog op de Nederlandse digitaliseringsstrategie uit moet zien.
Scope
Een goede digitale infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor economische ontwikkeling en behoud van een goede internationale concurrentiepositie. Voor de uitbreiding en vestiging van datacenters is een ruimtelijke ontwikkelingsstrategie opgesteld. Datacenters worden daar gevestigd waar:
- Op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken;
- Levering van restwarmte bij voorkeur toevoegen aan warmtenetwerken mogelijk is voor levering aan stedelijk gebied;
- Voldaan kan worden aan de eisen van marktpartijen aan digitale connectiviteit.
De ruimtelijke strategie datacenters 2030 bevat een routekaart in 10 stappen met standpunten en inrichtingsprincipes die parallel in gang gezet moeten worden om de strategie te realiseren voor de korte, middellange en lange termijn. In het stappenplan zijn zoek / ontwikkelingsgebieden genoemd voor eventuele uitbreiding of ontwikkeling van datacenterclusters. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor regio’s. Door een aanscherping van het begrip selectieve groei kan het Rijk samen met de andere partijen regie nemen in de vestiging van datacenters.
Proces
Het Rijk gaat als vervolgstap op en in lijn met de Ruimtelijke Strategie Datacenters met medeoverheden verkennen hoe verder invulling te geven aan de selectieve groei van datacenters voor het beter beheersen en reguleren van de impact ervan op de ruimte en energievoorziening (elektriciteit en warmte), op een manier die past bij de ambities rondom digitalisering. Wisselwerking met de plannen van de medeoverheden is hiervoor noodzakelijk. Het Rijk beoogt hierover afspraken te maken met decentrale overheden binnen de landsdelige Omgevingsagenda’s Dat geldt in ieder geval voor Landsdeel Noordwest en landsdeel Noord. Binnen die Omgevingsagenda’s komen de Ruimtelijke Strategie Datacenters, het Programma Energiehoofdstructuur, de ambities rondom digitale economie en de regionale plannen voor energie en digitalisering samen.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 11. Energievoorziening
- 12. (Buis)leidingen
- 16. Vestigingsklimaat
- 17. Digitale connectiviteit
Verantwoordelijk departement
Ministeries van BZK/EZK
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, gemeenten, de MRA, bedrijven, netbeheerders, brancheorganisaties e.a.
Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023
Doel en korte omschrijving programma
Het rijksbrede programma ‘Nederland Circulair 2050’ (2016) bevat de kabinetsvisie op de circulaire economie. Het doel is om uiterlijk in 2050 een volledig circulaire economie tot stand te brengen. De ambitie van het kabinet is om in 2030 een (tussen)doel te realiseren van 50% minder gebruik van primaire abiotische grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen). In het Grondstoffenakkoord zijn deze ambities onderschreven door meer dan 400 bedrijven, maatschappelijke organisaties, financiële instellingen, kennisinstituten, overheden en andere organisaties. Gezamenlijk zijn in 2018 transitieagenda’s voor vijf prioritaire ketens opgesteld: biomassa en voedsel, kunststoffen, maakindustrie, bouw en consumptiegoederen.
Met het Uitvoeringsprogramma 2019-2023 geven het kabinet en de overige deelnemende partijen aan het Grondstoffenakkoord door middel van concrete acties vorm aan de transitie naar een circulaire economie.
Scope
Centraal staan drie strategische doelstellingen:
- Het verlagen van de milieudruk;
- Het borgen van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en materialen;
- Het benutten van nieuwe economische kansen.
Dit kan worden bewerkstelligd door grondstoffen in bestaande ketens hoogwaardig te benutten, over te stappen naar het gebruik van duurzaam geproduceerde en hernieuwbare grondstoffen, ontwikkelen van nieuwe productiemethodes en stimuleren van nieuwe manieren van consumptie. Versnellen en opschalen van de transitie naar een circulaire economie draagt ook bij aan de klimaatopgave. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn de raakvlakken met de energie- en klimaattransitie benoemd en is de bijdrage van circulaire economie aan het realiseren van de klimaatdoelen geduid.
Voor de overgang naar een circulaire economie is het regionale en lokale schaalniveau essentieel. Bedrijven organiseren zich over het algemeen in regionale clusters, de arbeidsmarkt is regionaal georganiseerd en kennisinstellingen (onderwijs en onderzoek) zijn op regionale schaal actief. Gemeentelijke en provinciale overheden hebben daarnaast inkoopkracht, verantwoordelijkheid voor bouwen en slopen, maatschappelijk vastgoed, groenvoorziening en afvalbeleid.
Proces
Dit eerste Uitvoeringsprogramma kijkt vijf jaar vooruit, van 2019 tot 2023. In het programma wordt gewerkt volgens de volgende cyclus:
- Het Uitvoeringsprogramma is dynamisch en geeft een vooruitblik naar de komende vijf jaar. De stand van zaken en de vooruitblik wordt elk jaar geactualiseerd, zodat nieuwe ontwikkelingen en initiatieven kunnen worden getoond;
- Tweejaarlijks verschijnt de Integrale CE-rapportage onder regie van het Planbureau voor de Leefomgeving over de voortgang.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 10. Klimaatverandering
- 11. Energievoorziening
- 13. Circulaire economie
- 18. Voedsel- en agroproductie
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden, kennisinstellingen, marktpartijen, maatschappelijke partijen.
Erfgoed Deal
Doel en korte omschrijving programma
De Erfgoed Deal is een afspraak voor en door dertien partners, bestaande uit maatschappelijke organisaties, de ministeries van OCW, BZK en IenW, IPO, VNG en medeoverheden. De Erfgoed Deal is in het voorjaar 2019 gesloten en stelt: ‘vanuit de kracht van het erfgoed dragen we bij aan de realisatie van de transities en opgaven in de leefomgeving’. Speerpunten zijn klimaatadaptatie, duurzaamheid en verstedelijking. Ook zijn er projecten mogelijk met betrekking tot participatie en de Omgevingsvisie. Het programma loopt tenminste tot eind 2022. In mei 2020 zijn de eerste zeven projecten uitgekeerd, te vinden op www.erfgoeddeal.nl.
Scope
Het programma richt zich op het verbinden van erfgoed aan de hedendaagse transitieopgaven: klimaatadaptatie, duurzaamheid en verstedelijking. Erfgoed wordt ingezet om een aantrekkelijke en herkenbare leefomgeving vorm te geven.
Proces
Het programma wordt aangestuurd door een stuurgroep van partners. De opgave is tweeledig. Enerzijds worden goede projecten gestimuleerd door middelen ter beschikking te stellen om te investeren in kwaliteit. De minister van OCW heeft hiervoor € 20 miljoen ter beschikking gesteld vanuit de middelen van het regeerakkoord. De medeoverheden hebben de ambitie uitgesproken om deze inspanning te matchen. Anderzijds worden de uitkomsten van deze projecten door het programmabureau in de etalage gezet middels een uitgebreide leeromgeving. Zo wordt beoogd over een aantal jaren een meer ‘erfgoedinclusieve’ uitvoeringspraktijk te bevorderen. De middelen in het programma komen vanuit de Rijksoverheid, gemeenten en provincies samen.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 5. Woningvoorraad
- 7. Hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 16. Vestigingsklimaat
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van OCW
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden, marktpartijen, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en de Federatie Instandhouding Monumenten.
Programma Verstedelijking en Wonen
Doel en korte omschrijving programma
In het programma wordt in samenwerking met de decentrale overheden de integrale verstedelijkingsstrategie van de NOVI nader uitgewerkt en toegepast in de regionale verstedelijkingsstrategieën als eerste stap op weg naar het Stedelijk Netwerk NL. Er zal worden bezien of en welke instrumenten en kennis daarvoor nodig zijn. Ook worden de lessen uit de regionale strategieën naar andere regio’s vertaald. Dit kan gaan over:
- Gedeelde uitgangspunten voor de inventarisatie van de omgevingskwaliteit en voor een integrale benadering van kwaliteitsambities. Hiertoe worden onder meer de mogelijkheden bezien van het combineren van verdichting en kwaliteitsverbetering in verschillende situaties;
- Gedeelde uitgangspunten voor het vaststellen van de behoefte aan vastgoed voor wonen, werken en overige maatschappelijke doelen, en voor de programmering om tegemoet te komen aan die behoefte;
- Gedeelde uitgangspunten voor het afwegen en het ruimtelijk accommoderen van de behoefte aan wonen, werken, mobiliteit, groen en overige voorzieningen in stedelijke gebieden. In het verlengde hiervan wordt bezien of het juridisch instrumentarium (nu de Ladder voor Duurzame Verstedelijking) aanvulling of wijziging behoeft in het licht van de in de NOVI opgenomen nieuwe beleidslijnen;
- De ontwikkeling van het instrumentarium voor een samenhangende aanpak van groen in en om de stad en van afspraken over de toepassing daarvan.
Hierdoor ondersteunt het programma de samenwerking tussen de bestuurslagen en de snelheid van de besluitvorming en de afstemming tussen de diverse ruimtelijke ontwikkelingen. Dit laat de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de eindafweging in het concrete geval onverlet.
Scope
Dit programma heeft als kern de regiospecifieke verstedelijkingsstrategieën die in het verlengde van de NOVI en de Woondeals worden opgesteld. Dat is de eerste stap. Vervolgens zal het Stedelijk Netwerk NL worden ontwikkeld. In het programma wordt rekening gehouden met verschillende schaalniveaus en toepassing van de uitgangspunten in bijvoorbeeld Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden. Er wordt een relatie gelegd met het Programma Gezonde Leefomgeving (zie hierna).
Proces
Start van het programma kan plaatsvinden in het najaar 2020 na vaststelling en goedkeuring van de NOVI. De doorlooptijd van het programma hangt mede af van de nadere inhoudelijke invulling, maar vooralsnog wordt uitgegaan van een doorlooptijd van 1,5 tot 2 jaar (afronding uiterlijk medio 2022). Aan de regionale verstedelijkingsstrategieën wordt gewerkt in zeven stedelijke regio’s; in 2021 zijn de regionale strategieën gereed. De lessen en aanpakken zullen in ieder geval via kennisbijeenkomsten en – producten worden gedeeld.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 2. Leefomgevingskwaliteit
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 5. Woningvoorraad
- 7. Hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
- 8. Toegankelijkheid
- 10. Klimaatverandering
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van BZK
Betrokkenen
Overige departementen, RWS, SBB, RVO, RVB, IPO en VNG. Mogelijk worden later andere partijen toegevoegd.
Programma Bodem en Ondergrond
Doel en korte omschrijving programma
Het programma heeft als doel het duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem, ondergrond en grondwater te bevorderen. Daarbij wordt gestreefd naar evenwicht tussen benutten en beschermen. Er zijn uiteenlopende maatschappelijke opgaven waarbij gebruik wordt gemaakt of invloed wordt uitgeoefend op het bodem-watersysteem. Voorbeelden zijn de energietransitie, klimaatadaptatie, duurzaam bodembeheer in de landbouw, de omschakeling naar circulaire economie en de zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving, met daarin bijvoorbeeld de aanpak van opkomende en zeer zorgwekkende stoffen in het milieu.
Het borgen van duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem, ondergrond en grondwater vraagt om een integrale aanpak van maatschappelijke opgaven die hier invloed op hebben, waarbij ondergrond en bovengrond in een vroeg stadium van planvorming in samenhang worden bezien. Bovendien is landelijke samenwerking nodig tussen diverse departementen, decentrale overheden en andere partijen, waarbij ieder bijdraagt aan oplossingen vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid. Goede informatie en kennis over bodem en grondwater is essentieel voor het maken van afwegingen tussen belangen om bodem, ondergrond en grondwater optimaal te benutten en het bodem-watersysteem te beschermen en waar nodig op orde te brengen. Bij deze afwegingen worden ook de afwegingsprincipes zoals toegelicht in de NOVI betrokken. Het Programma Bodem en Ondergrond biedt een robuuste structuur voor samenwerking rond vraagstukken die raken aan het gebruik van het bodem-watersysteem, passend bij het instrumentarium van de Omgevingswet.
Scope
De scope wordt gevormd door de visie op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, zoals die in de Structuurvisie Ondergrond (2018) is opgenomen. Dit is een brede insteek, waarbij het gaat om het benutten en beschermen van de bodem, het grondwater, de ondiepe en de diepe ondergrond. De hoofdlijnen hiervan zijn bevestigd in de NOVI: driedimensionale ordening en een watersysteembenadering staan centraal. Bij functietoekenning wordt rekening gehouden met de eigenschappen en het natuurlijk functioneren van het bodem-watersysteem. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de diensten die het bodem-watersysteem kan leveren (productievermogen, regulerend vermogen, dragend vermogen). De processen die deze diensten mogelijk maken, worden niet verstoord. Dat wil zeggen dat kringlopen van water, voedingsstoffen en energie in stand worden gehouden. Grondstoffen worden niet verspild en worden zoveel mogelijk hergebruikt. Nieuwe verontreinigingen worden zoveel mogelijk voorkomen en bestaande verontreinigde locaties worden gesaneerd of onder controle gehouden. In de Structuurvisie Ondergrond is het ruimtelijk beleid uitgewerkt voor de nationale belangen ‘mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening’ en ‘grondwater voor de drinkwatervoorziening’. Voor een bredere beleidsuitwerking verwijst de structuurvisie naar het Programma Bodem en Ondergrond, waarin onder meer gebiedsgericht grondwaterbeheer en de problematiek rond kabels en leidingen worden uitgewerkt. Bij deze onderwerpen die op de bodem en ondiepe ondergrond betrekking hebben, ligt het voortouw bij de decentrale overheden en andere partijen. Het Rijk heeft hierbij vanuit een systeemverantwoordelijkheid vooral een stimulerende en faciliterende rol.
Binnen het Programma Bodem en Ondergrond agenderen de samenwerkende partijen de onderwerpen die om een gezamenlijk aanpak vragen. Vooralsnog wordt aan de volgende onderwerpen gedacht:
- Uitvoering geven aan de realisatieparagraaf van de Structuurvisie Ondergrond: acties met betrekking tot mijnbouwactiviteiten en grondwater voor de drinkwatervoorziening, waaronder het aanwijzen en beschermen van Aanvullende Strategische Voorraden en Nationale Grondwater Reserves (ministeries van IenW en EZK en provincies);
- Omgaan met (resterende) bodemverontreinigingen en opkomende stoffen (ministerie van IenW, provincies, gemeenten en waterschappen);
- Programma Integrale Ketensamenwerking in de Ondergrond (Centrum voor Ondergronds Bouwen, Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen, VNG, ministeries van IenW en BZK en veel andere partijen);
- Het tegengaan van en omgaan met bodemdaling van slappe bodems (ministeries van LNV, BZK, IenW, EZK en OCW, provincies en gemeenten);
- Duurzaam bodembeheer in stedelijk en landelijk gebied;
- Duurzame winning en gebruik van bouwgrondstoffen (provincies, marktpartijen en ministerie van IenW);
- Versterken en borgen van de kennis- en informatie-infrastructuur bodem en grondwater (ministeries van IenW en BZK, provincies, gemeenten en waterschappen).
Proces
Het proces is in 2020 gericht op het maken van afspraken tussen de relevante partijen over gezamenlijke opgaven en de wijze van samenwerken. Daarbij wordt aangehaakt bij het al lopende traject Afspraken 2021, als vervolg op het aflopende Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. Dit traject is primair gericht op samenwerking tussen het ministerie van IenW en de decentrale overheden. De afspraken zullen onder meer betrekking hebben op een programmatische aanpak van gezamenlijke opgaven en een kennisinfrastructuur bodem en grondwater. Tevens zullen afspraken worden gemaakt over de governance voor de uitvoering van de gemaakte afspraken. Het Programma Bodem en Ondergrond kan hier de komende jaren onderdeel van zijn en mede de agenda bepalen.
In dit programma kunnen onderwerpen worden opgenomen die raken aan opgaven en verantwoordelijkheden van andere departementen waarbij het gebruik van bodem en ondergrond en samenwerking met decentrale overheden aan de orde is en waarvoor nog geen adequate aanpak beschikbaar is. In overleg met andere betrokken departementen wordt het programma nader ingevuld.
- Het ministerie van IenW is coördinator van het programma, vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid voor het bodem-watersysteem. Daarnaast is IenW (systeem)verantwoordelijk voor de openbare drinkwatervoorziening, klimaatadaptatie en wateropgaven.
- Het ministerie van BZK is onder meer verantwoordelijk voor interbestuurlijke samenwerking, ruimtelijke ordening, landschap en de Basisregistratie Ondergrond.
- Het ministerie van EZK draagt bij vanuit de verantwoordelijkheid voor mijnbouw, de energietransitie, digitale connectiviteit en klimaatmitigatie.
- Het ministerie van LNV draagt bij vanuit de verantwoordelijkheid voor landbouw, natuur, biodiversiteit en vitaal platteland.
- Het ministerie van OCW is hoeder van het cultureel erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed in de bodem.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
Het programma raakt aan veel nationale belangen. De belangrijkste zijn:
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 10. Klimaatverandering
- 11. Energievoorziening
- 13. Circulaire economie
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, gemeenten, waterschappen, marktpartijen, kennisinstituten, onderwijsinstellingen.
Programma Gezonde Leefomgeving
Doel en korte omschrijving programma
We ontwikkelen een Programma Gezonde Leefomgeving. Dit programma focust vooral op het faciliteren, inspireren en uitdagen van medeoverheden en GGD’en bij de processen rondom gezonde leefomgeving (zoals Omgevingsvisies). Inhoudelijk richt dit programma zich op gezondheidsbevordering fysiek en sociaal (bewegen, sporten, spelen, ontmoeten, sociale cohesie, mentale druk verminderen, gezond ouder worden, toegankelijkheid en gezondheidsbescherming fysiek (milieugezondheid en infectieziekten). In 2021 organiseert het programma een werkconferentie en masterclasses.
Scope
De aanpak van het programma is gericht op het ontwikkelen van kennis en instrumenten, het opzetten van een lerend netwerk van GGD’en, gemeenten en andere partijen en het identificeren en (waar mogelijk) aanpakken van knelpunten. Het programma stemt in de uitvoering af met het Programma Verstedelijking en Wonen.
Proces
In de zomer van 2020 wordt voor deze onderwerpen een actieprogramma opgesteld.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 5. Woningvoorraad
- 8. Toegankelijkheid
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van VWS
Betrokkenen
Overige departementen, GGD GHOR en GGD’en, VNG en private partijen.
Nationaal Programma Landelijk Gebied
Doel en korte omschrijving programma
Er komen veel grote opgaven op Nederland af, die grote veranderingen vragen en ook vaak een grote claim op de ruimte leggen. Daarbij is de inzet om zoveel mogelijk functies te combineren, maar soms staan juist verschillende functies op gespannen voet met elkaar. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied schetsen we een strategie op hoofdlijnen, die richting geeft aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied en de ruimtelijke ontwikkeling van de agrarische sector, met ruimte voor agrarische functies in de voor landbouw goed geschikte gebieden, inclusief ruimte voor wonen, verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit. Met deze strategie dragen we bij aan een optimale en integrale planning van functies, opdat we schaarse ruimte efficiënt en effectief benutten ten dienste van de maatschappelijke opgaven in de gebieden. Zo kan tevens in beeld worden gebracht waar op termijn ruimte kan ontstaan voor nieuwe functies in het kader van energie en zoetwaterbeschikbaarheid. Het beoogde effect van het nationaal programma landelijk gebied is om keuzes ten aanzien van de inrichting van de leefomgeving in het landelijk gebied door publieke (en private) partijen positief te beïnvloeden.
Scope
De gebiedsafbakening van het NPLG is ‘alles buiten bestaand bebouwd gebied’. Er wordt gewerkt in een nationaal spoor en een gebiedsgericht spoor die elkaar beïnvloeden. In een beperkt aantal pionier gebieden wordt gestart met de gebiedsgerichte aanpak. In de pionier gebieden worden private en maatschappelijke partijen integraal betrokken. Zonder hen is het formuleren van collectieve waarden; kansen en schuurpunten; het goed betrekken van ‘de samenleving’; inzicht verkrijgen in de opgaven die vragen om een nationale aanpak belangen, en het kiezen van richting niet mogelijk. Op basis van die resultaten wordt bepaald of het meerwaarde heeft als Rijk op regionaal door te gaan, of om een landelijke strategie verder uit te werken die regio’s vervolgens zelf kunnen gaan gebruiken. De samenwerking met de Ruimtelijke Verkenning Stikstof en het Programma Natuur is van belang: de opgave tot natuurherstel en natuuruitbreiding in het kader van de aanpak stikstof is integraal onderdeel van dit Nationale programma. Samenwerking met medeoverheden is eveneens cruciaal. Niet alleen om inrichtingsopgaven per gebied scherp te inventariseren maar ook om mogelijke uitruilen en verplaatsingen van functies over het land te bespreken (‘bovenregionale/-provinciale optimalisatie’).
Proces
Het programma wordt gepositioneerd binnen de uitvoeringstructuur van de NOVI en de sturing wordt conform vormgegeven. Gezien de nauwe verwantschap met de Omgevingsagenda’s worden de regionale gebiedsuitwerkingen idealiter binnen dat kader opgepakt (een te bespreken punt tijdens de komende bestuurlijke overleggen Leefomgeving). Er wordt gekeken of er in één of twee gebieden een pilot voor de gebiedsuitwerking kan worden gestart.
Het programma wordt gepositioneerd binnen de uitvoeringstructuur van de NOVI en de sturing wordt conform vormgegeven. Gezien de nauwe verwantschap met de Omgevingsagenda’s worden de regionale gebiedsuitwerkingen idealiter binnen dat kader opgepakt. In een beperkt aantal gebieden wordt een pilot voor de gebiedsuitwerking gestart.
Inzet is om te werken langs drie lijnen:
- Werken aan een overzicht van relevante trajecten die nieuwe of extra ruimtelijke opgaven tot gevolg hebben voor het landelijk gebied, een analyse te maken van alle opgaven in het landelijke gebied met mogelijke kansen en knelpunten in ruimtegebruik en kwaliteit.
- Middels regionale gebiedsuitwerkingen de stapeling inventariseren van nationale en andere opgaven op het gebiedsniveau, en in beeld brengen ‘waar het schittert en waar het schuurt’: waar zitten kansen in de regio (ook om de opgaven van andere regio’s te helpen realiseren) en waar zitten de lastige keuzen om alle opgaven te realiseren. Zo proberen we gezamenlijk in beeld te krijgen wat binnen de regio mogelijk is en wat bovenregionaal of landelijk moet worden besloten.
- Een nationale instrumentenkoffer. Vanuit de resultaten in de gebiedsuitwerkingen zal worden verkend hoe een actiever grondbeleid vorm kan krijgen en wat er aan gebiedsgerichte en mogelijk bovenprovinciale aanpak nodig is om de aankoop, ruil en afwaardering van grond ten behoeve van natuur en (extensieve) landbouw te kunnen bekostigen.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministeries BZK en LNV
Betrokkenen
Overige departementen, medeoverheden en maatschappelijke organisaties.
Programma ONS Landschap
Doel en korte omschrijving programma
Het Programma ONS Landschap is erop gericht om in samenwerking met decentrale partners de waarden en kwaliteiten van onze landschappen te beschermen en te versterken. Dit door landschapsinclusief vorm te geven aan ruimtelijke ontwikkeling.
Scope
Gebiedsgericht
Voor specifieke gebieden hebben Rijk en regio samen afspraken gemaakt over het beschermingsniveau (bijvoorbeeld Structuurvisie Waddenzee) of de wijze waarop omgegaan wordt met de kwaliteiten van het landschap (Kustpact). Voor andere gebieden dient dit nog te worden opgestart.
We richten onze aandacht op de gebieden waar hoge landschappelijke waarden samenkomen met grote (verwachte) transities van de fysieke leefomgeving. Het betreft de volgende prioritaire gebieden: IJsselmeer, Waddenzee, Kust, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Veluwe, Groene Hart en Nationale Parken. Voor elk van deze prioritaire gebieden beoogt ONS Landschap te komen tot, indien gewenst door medeoverheden, een gebiedsgerichte set aan afspraken en een strategie om bestaande landschappelijke waarden te beschermen en afspraken te maken hoe met de inpassing van de diverse transities (ook) nieuwe landschappelijke waarde kan worden gerealiseerd. Steeds gaat het om het gebalanceerd toepassen van de afwegingsprincipes (combineren) en uitgaan van de kenmerken en identiteit van een gebied. Hoewel het elke keer om gebiedsgerichte afspraken en strategieën gaat, kunnen de hiermee opgedane ervaringen van betekenis zijn voor de aanpak in andere landschappen.
In deze gebiedsgerichte aanpak worden geen nieuwe gebiedsprocessen gestart maar wordt per prioritair gebied aansluiting gezocht met lopende processen waarin landschap wordt meegenomen: bijvoorbeeld de Regionale Energie Strategieën, de Omgevingsagenda’s, de Agenda’s Grote Wateren of processen in het kader van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland. Verder zal afstemming moeten gaan plaatsvinden met het Nationaal Programma voor het Landelijk Gebied en de Bossenstrategie om de kansen voor landschapsherstel en landschapsontwikkeling optimaal te benutten.
Generiek
Behalve gebiedsgericht is het ook mogelijk om meer generiek landschappelijke kwaliteit te beschermen of te versterken. Veel van de verschraling van landschap vindt plaats buiten de geselecteerde gebieden. Sluipenderwijs verdwijnen karakteristieke landschapselementen, biodiversiteit en landschappelijke structuren. Breed gevoelde ‘landschapspijn’ is het gevolg. We richten onze aandacht op de vraag of het bestaande instrumentarium voldoet om onze landschappelijke kwaliteiten te beschermen of dat aanvullende instrumenten nodig zijn (centraal of decentraal). Het ontwikkelen van een Landschapsmonitor moet de basis vormen voor een nationale dialoog over hoe verdere verschraling van het landschap moet worden tegengegaan en over mogelijke combinaties met andere opgaven in de fysieke leefomgeving.
De generieke aanpak bestaat uit drie stappen:
- Er wordt een periodieke Landschapsmonitor ontwikkeld als onderdeel van de NOVI-monitor.
- Er volgt een nationale dialoog met alle betrokken partners over de uitkomsten van de monitor (die elke twee jaar uitkomt), de achterliggende oorzaken en ambities voor kwaliteitsverbetering.
- Op basis van de resultaten van de monitor en de dialoog willen we komen tot afspraken tussen alle betrokken partners over de bijdrage die een ieder levert om de geschetste ambitie ten aanzien van landschappelijke kwaliteit te realiseren. De afspraken krijgen onder meer in de landsdelige Omgevingsagenda’s hun beslag. Ook de bovenregionale landschappelijke structuurdragers krijgen aandacht in dit beleidsprogramma.
Bovenregionale landschappelijke structuren zijn de dragende landschapselementen en kenmerken die boven de provincie- en gemeentegrenzen uitstijgen. Samen met provincies en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) brengen we deze structuren per landschapstype in beeld en onderzoeken we hoe deze kunnen worden meegenomen in landschapsinclusieve gebiedsprocessen. Waarden als stilte en donkerte kunnen daarin ook een plek krijgen. De resultaten worden onderdeel van Panorama Landschap, dat via een website het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s beschrijft.
Proces
Wat betreft het generieke spoor is het ontwerp van de nationale landschapsdialoog reeds gestart met overheden en maatschappelijke organisaties. Rond de zomer van 2020 is de procesaanpak beschikbaar. Als onderdeel van de NOVI-monitor ontwikkelt het Rijk een Landschapsmonitor, om de veranderingen in het landschap te meten. Het Planbureau voor de Leefomgeving zal deze veranderingen duiden en hierover adviseren. Een eerste versie van de Landschapsmonitor komt eind 2020 beschikbaar. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) leidt het consortium dat de monitor ontwikkelt. De gehanteerde indicatoren zijn:
- Opgaande beplanting
- Openheid
- Reliëf
- Historische lijnelementen
- Landgebruik
- Verspreide bebouwing
Voor wat betreft het gebiedsgerichte spoor is het vormgeven van een arrangement voor de verschillende prioritaire gebieden in een andere fase. Per gebied bekijken we wat een passende werkwijze en planning is.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 2. Leefomgevingskwaliteit
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van BZK
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, College van Rijksadviseurs (CRa), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), SBB en maatschappelijke organisaties.
Programma Versterken Biodiversiteit (in ontwikkeling!)
Doel en korte omschrijving programma
Het Programma Versterken Biodiversiteit heeft als streefdoelen voor 2050 zowel een 100% doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland, als een halvering van de ecologische voetafdruk, een en ander zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 7 oktober 2019.
Scope
Het programma richt zich onder andere op de EU-biodiversiteitsstrategie en het nieuwe, ambitieuze raamwerk dat in het najaar van 2020 voor de komende tien jaar wordt afgesproken onder het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD). Het programma beoogt vanuit het Rijk een impuls te geven aan een maatschappelijke en economische transformatie, gericht op biodiversiteitsherstel.
Proces
Het Programma Versterken Biodiversiteit is in 2020 van start gegaan. Een meerjarig onderzoeksprogramma zal handelingsopties genereren voor het concreet terugdringen van de Nederlandse ecologische voetafdruk. De acties die voortkomen uit het overleg tussen de ministeries en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel zijn in dit programma opgenomen. Daarnaast wordt vanuit dit programma bijgedragen aan andere programma’s van het Rijk, zoals de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw in het kader van de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel en natuurinclusief bouwen in het kader van de Verstedelijkingsstrategie van BZK.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 10. Klimaatverandering
- 13. Circulaire economie
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 16. Vestigingsklimaat
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van LNV
Betrokkenen
Overige departementen.
Deltaprogramma Zoetwater
Doel en korte omschrijving programma, scope en proces
In het Deltaprogramma Zoetwater vraagt het Rijk aan de provincies, waterschappen en gemeenten om in gebieden met ernstige zoetwatertekorten of verzilting het landgebruik meer af te stemmen op de zoetwaterbeschikbaarheid of grote watervragende functies niet langer toe te staan.
Mede op basis van de uitkomsten van de Beleidstafel Droogte (Eindrapportage Beleidstafel Droogte, 2019) zijn de volgende aanscherpingen gemaakt in de Deltabeslissing Zoetwater:
- Er is een lange termijndoelstelling vastgesteld die aansluit bij de bestaande inzet. Deze luidt ‘In 2050 is Nederland weerbaar tegen zoetwater;
- Met de nieuwe inzichten uit de droge zomers van 2018 en 2019 is een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer opgesteld. Uitgangspunt is dat de vraag naar water wordt afgestemd op de beschikbaarheid van water, door bij de toedeling van watervragende functies aan gebieden rekening te houden met de waterbeschikbaarheid in die gebieden en door in te zetten op een zuinige omgang met water door watervragende functies. Daarbij wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast of watertekort door in een gebied de volgende voorkeursvolgorde te hanteren:
- Beter vasthouden van water om overlast te voorkomen en beschikbaarheid zeker te stellen;
- Bij dreigende overlast zijn de vervolgstappen 1) bergen en 2) afvoeren.
- Bij een dreigend tekort aan water is de vervolgstap slimmer verdelen over de watervragende functies in een gebied;
- Bij een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als dit toch nog onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren.
- Voor het hoofdwatersysteem lijkt de strategie Klimaatbestendige Watervoorziening Hoofdwatersysteem kansrijk. Hierbij gaat het om het slimmer verdelen en vasthouden van water. Komende jaren moet nadere uitwerking plaatsvinden met het oog op nadere besluitvorming;
- Op de zandgronden zal zowel op lokaal als regionaal niveau een extra impuls gegeven worden aan de transitie naar actief grondwatervoorraadbeheer;
- De ambitie voor de mate waarin het IJsselmeergebied bestand wil zijn tegen droogte zal mogelijk worden aangescherpt met aandacht voor wat dit betekent voor het peilbeheer. Nieuwe berekeningen laten zien dat er voor 2050 problemen kunnen gaan ontstaan met watertekorten. Op dit moment vindt er onderzoek plaats naar zowel maatregelen om de watervraag te beperken als maatregelen om het aanbod te stabiliseren of te vergroten.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 10. Klimaatverandering
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 16. Vestigingsklimaat
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, waterschappen, gemeenten en watergebruikers (drinkwater, landbouw, natuur, industrie, scheepvaart, recreatie).
Programma Natuur
Doel en korte omschrijving programma
Met het Programma Natuur werken Rijk en provincies gezamenlijk aan vermindering van de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuur en de natuur en biodiversiteit. Het programma draagt hierdoor bij aan de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van de natuur (robuuste natuur).
Scope
Voor het programma is langjarig € 300 miljoen beschikbaar[5] onder andere voor versnelling en intensivering van herstelmaatregelen, het verbeteren van hydrologie in en rondom natuurgebieden, het verhogen van de natuurbeheervergoeding, het versneld verwerven en inrichten van gronden ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland en aanplant van nieuw bos ter compensatie van bomenkap als gevolg van Natura 2000-beheerplannen. Daarnaast is € 125 miljoen gereserveerd[6] voor versneld natuurherstel door terreinbeherende organisaties en € 125 miljoen voor de oprichting van een Natuurbank voor compenserende maatregelen voor verlies aan natuurkwaliteit. Hiermee voorziet dit programma in middelen voor Rijk en provincies om hun rol en verantwoordelijkheid te nemen.
Proces
Er lopen reeds drie projecten te weten: versneld natuurherstel (€ 125 miljoen), Natuurbank (€ 125 miljoen) en doorlichting Natura 2000-gebieden. Rijk en provincies zullen, in samenspraak met onder andere natuurbeheerders, medeoverheden en maatschappelijke partners het gezamenlijke programma opstellen. Voor de zomer worden bestuurlijke afspraken gemaakt worden op hoofdlijnen (ambitie, opgave, samenwerking). Financiële afspraken (over de € 300 miljoen per jaar) worden vastgelegd in de herziening van het Natuurpact.
Nationale belangen waar het programma aan raakt:
- 4. Gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- 10. Klimaatverandering
- 13. Circulaire economie
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 16. Vestigingsklimaat
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van LNV
Betrokkenen
Overige departementen, provincies en medeoverheden.
Realisatieplan Visie Landbouw, Natuur en Voedsel
Doelstelling en korte omschrijving
Het Realisatieplan hoort bij de visie van het kabinet op landbouw, natuur en voedsel (Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden, 2018). De omschakeling naar kringlooplandbouw biedt de land- en tuinbouw en visserij in 2030 nieuw perspectief door én economisch én ecologisch efficiënt te zijn. Het is een omschakeling van voortdurende verlaging van de kostprijs van producten naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en een zorgvuldig beheer van bodem, water en natuur. In NOVI-termen: door het kiezen voor deze transitie combineert landbouw straks beter en in meer gebieden met verschillende kenmerken van de fysieke leefomgeving (ook natuurlijker gebieden, of gebieden met een kwetsbaar (grondwater-)systeem). Het Realisatieplan bevat de beleidsinzet die deze omschakeling stimuleert. Het kabinet streeft ernaar dat het voor alle betrokken partijen in en om de agrosector steeds aantrekkelijker en logischer wordt om kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen in 2030 op een zo laag mogelijk - regionaal, nationaal of internationaal - schaalniveau te sluiten en zo te bewerkstelligen dat Nederland koploper is in de kringlooplandbouw.
Scope
Om deze omschakeling te realiseren zijn de volgende randvoorwaardelijke doelen door het kabinet gesteld:
- De economische positie van boeren en tuinders is dusdanig dat zij in de kringlooplandbouw een goed inkomen verdienen, nieuwe verdienmodellen kunnen ontwikkelen, kunnen innoveren en gezonde bedrijven in stand kunnen houden;
- De maatschappelijke waardering voor voedsel is toegenomen. Dat geldt voor individuele consumenten, voor grootgebruikers en voor horeca. Verspilling is uit den boze. De afstand tussen primaire producenten en burgers is kleiner geworden;
- Nederland behoudt zijn internationaal prominente, vernieuwende rol in de voedselproductie. Nieuwe kennis, productiemethoden en producten zijn wereldwijd een voorbeeld voor een volhoudbare, circulaire landbouw;
- De natuur in de natuurgebieden, op de landbouwgronden en in de grote wateren is rijker en veelzijdiger. De biodiversiteit en de kwaliteit van het landschap nemen toe. Landbouw en natuur zijn met elkaar verbonden;
- Kennis en innovatie worden maximaal gericht op het realiseren van kringlooplandbouw, zowel in het missiegedreven Topsectorenbeleid als door ruimte te bieden aan een grote diversiteit aan praktijkinnovaties en passende opleidingen voor nieuwe en bestaande ondernemers en adviseurs;
- Wet- en regelgeving stimuleren de omslag, door mogelijkheden te benutten voor binnenwettelijke experimenteerruimte in vijf experimenteergebieden, door belemmeringen in wet- en regelgeving waar mogelijk weg te nemen en waar nodig door bestaande regelgeving te actualiseren.
Proces
Er worden drie tijdshorizonnen gehanteerd:
- De eerste is die van deze kabinetsperiode, waarin het beleid maximaal gericht wordt op het scheppen van de goede randvoorwaarden voor verandering;
- De tweede is het richtjaar 2030, omdat een periode van tien jaar voldoende dichtbij is om afgewogen beslissingen te kunnen nemen en voldoende ver weg is om structurele verandering te mogen verwachten. Voor vele doelen in dit realisatieplan is het jaar 2030 het eerste richtsnoer voor verandering;
- Ten derde de periode voorbij 2030, in de wetenschap dat een omslag als deze een generatie in beslag neemt en zich van lieverlee nieuwe, nu nog misschien onvoorstelbare grenzen en mogelijkheden zullen aandienen.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 10. Klimaatverandering
- 13. Circulaire economie
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
- 21. Visserij
Verantwoordelijk departement
Ministerie van LNV
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, gemeenten, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
Nationaal Programma Landbouwbodems
Doel en korte omschrijving programma
Het Nationaal Programma Landbouwbodems heeft als streefdoel dat alle landbouwbodems in Nederland (1,8 miljoen ha) in 2030 duurzaam worden beheerd en dat de inspanningen voor duurzaam bodembeheer ook door de samenleving worden gewaardeerd. Inmiddels is ook het klimaatdoel om in 2030 jaarlijks een 0,5 Mton koolstof vast te leggen in minerale landbouwbodems gekoppeld aan het Nationaal Programma Landbouwbodems.
Scope
Er worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- Kennis ontwikkelen en delen als basis voor het programma;
- Komen tot eenduidige en praktische instrumenten om de bodemkwaliteit te meten en duurzaam bodembeheer te monitoren;
- Aansluiten bij de praktijk en bestaande initiatieven;
- Duurzaam bodembeheer economisch aantrekkelijk maken.
Proces
Het programma heeft een uitwerking langs vier sporen:
- Kennis verzamelen, ontwikkelen en verspreiden;
- Beleid. Hieronder valt onder meer de herziening van het pachtbeleid, het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de ingezette herbezinning van het mestbeleid;
- Agroketens. Hierin is aandacht voor onder meer lichtere machines, nieuwe plantenrassen en nieuwe stal- en bedrijfssystemen die mest opleveren met meer organische stof;
- Regionaal. Richt zich bijvoorbeeld op provincies, waterschappen en drinkwaterbedrijven.
Ieder jaar vindt in het najaar een brede Nationale Bodemtop plaats waar boeren, wetenschappers, het groene onderwijs, (regionale) overheden en andere betrokkenen samenkomen om kennis en ervaringen uit te wisselen rondom betere landbouwbodems. Tijdens de Bodemtop worden concrete afspraken voor duurzaam bodembeheer gemaakt en wordt de voortgang besproken.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 18. Voedsel- en agroproductie
- 20. Natuur en biodiversiteit
Verantwoordelijk departement
Ministerie van LNV
Betrokkenen
Verschillende partijen hebben zich gecommitteerd aan het Nationaal Programma Landbouwbodems waaronder: boerenorganisaties, ketenpartijen (toeleveranciers, verwerkers en financiers), provincies en waterschappen.
Programma Integraal Riviermanagement
Doel en korte omschrijving programma
Het Rijk streeft samen met provincies, waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties naar een veilig en aantrekkelijk rivierengebied. Zij geven samen invulling aan de ambitie voor een integrale aanpak van de opgaven met het Programma Integraal Riviermanagement (IRM). Het Programma IRM richt zich op de opgaven en kansen in het rivierengebied in de periode tot 2050, met een doorkijk naar 2100. Nieuwe waterveiligheidsnormen, laagwaterproblematiek, het faciliteren van scheepvaart, duurzame zoetwatervoorziening en een goede ecologische waterkwaliteit en natuur - ook bij langdurige perioden van droogte - zijn opgaven die zowel positief als negatief met elkaar kunnen interacteren.
In een visie op het rivierengebied wordt een integrale analyse van het riviersysteem gemaakt en aandacht besteed aan de afvoercapaciteit en de bodemligging van de rivieren. Het doel is te komen tot een toekomstbestendig riviersysteem dat meervoudig bruikbaar is en als systeem goed functioneert. Er wordt voortgebouwd op het huidige beleid en op ontwikkelingen binnen de verschillende beleidsterreinen. Daarnaast wordt rekening gehouden met autonome ontwikkelingen, zoals ontwikkelingen van het klimaat en bodemerosie. Voor een aantal beleidsterreinen is aanscherping van het beleid nodig of moet zelfs nieuw beleid worden ontwikkeld. De integrale visie vormt het fundament op basis waarvan indicatieve maatregelen en hun locatie voor de periode van 2028 tot 2032 worden bepaald en voor de doorkijk naar maatregelen die vervolgens in de periode tot 2050 kunnen worden genomen. De integrale visie met bijbehorende globale maatregelen worden vastgelegd in een Programma onder de Omgevingswet.
Scope
Concreet omvat het Programma IRM:
- Een integrale visie op het rivierengebied;
- Beleidskeuzes voor afvoercapaciteit en rivierbodemligging;
- Globale locatie en type maatregelen waarmee de toekomstvisie kan worden bereikt;
- Uitvoeringsparagraaf met verantwoordelijkheden en bekostiging.
Het Programma IRM vormt op deze manier ook de herijking van de voorkeursstrategie Rivieren in het kader van het Deltaprogramma.
Proces
De samenwerkende partijen stellen een zogenaamd ‘Beeld op de Rivier’ op, waarin karakteristieken, opgaven en ontwikkelingen in het rivierengebied samenkomen. Dit beeld op de rivier wordt als basis gebruikt om gezamenlijk tot alternatieven te komen per riviertraject. Ook wordt er gewerkt aan een werkwijze IRM: hoe gaat de samenwerking na vaststelling van het programma eruitzien? Op basis van het uitgevoerde PlanMER, Passende Beoordeling en MKBA wordt het Voorkeursalternatief vastgesteld en vastgelegd in een ontwerp Programma IRM tezamen met de toekomstige werkwijze. Dit ontwerp Programma wordt samen met de onderliggende stukken ter inzage gelegd. Ook de Commissie voor de Milieueffectrapportage en de buurlanden België en Duitsland worden geraadpleegd. Het streven is het Programma IRM in 2022 vast te stellen.
IRM start de uitvoering. In bestuursovereenkomsten wordt vastgelegd welke overheid verantwoordelijk is voor de uitvoering van de indicatieve maatregelen. In het kader van de uitwerking zal voor een groot aantal maatregelen een project-MER worden opgesteld.
Nationale belangen waar het programma aan raakt
- 7. Hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
- 14. Waterveiligheid en klimaatbestendigheid
- 15. Waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en zoetwater
- 19. Cultureel erfgoed, landschap en natuur
- 20. Natuur en biodiversiteit
- 21. Visserij
Verantwoordelijk departement
Ministerie van IenW
Betrokkenen
Overige departementen, provincies, waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties. In de Stuurgroep zijn vertegenwoordigd IenW, LNV, het Bestuurlijk Platform Rijn, de Stuurgroep Deltaprogramma Maas, de Deltacommissaris, de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en Rijkswaterstaat.